Boekpraat.nl
Henk Hagenberg - mijn beste boeken, samengevat
 

 

Hella S. Haasse
Maanlicht
© 2012 Hella Haasse; nawoord Patricia de Groot
Em. Querido’s Uitgeverij BV
118 pagina’s                          januari 2013

  

 

 Hella S. Haasse
1918-2011

 

 

 

Na het succes van ‘Het tuinhuis’ in 2006 gingen Hella Haasse en haar redacteur Patricia de Groot op zoek naar een zoekgeraakte map met oude verhalen. Pas na haar dood in 2011 kwamen er het een en ander tevoorschijn. Het openingsverhaal van de bundel, ‘Een verhaal’  dateert waarschijnlijk van 1938 , terwijl ‘Caulder Hall’  het meest recent is van 1950. Alle vier zijn gotiek van sfeer met spookachtige huizen en raadselachtige gebeurtenissen. Alledaagse zaken krijgen een huiveringwekkende draai, een spel van unheimliche werkelijkheid. In de gothic traditie van Edgar Allen Poe en Henry James’ ‘The turn of the screw’

1. Een verhaal (geschreven in 1938?)
Op het strand van een verlaten eiland verteld een man over zijn leven: ik ben goed opgeleid, ongetrouwd, was werkzaam op een bank en had een kalm bestaan. Toch toog ik op zekere avond, verlangend naar vertier, de donkere binnenstad in. Van kroeg naar kroeg snoof ik het prikkelende parfum van vrouwen. Laat in de nacht stond er, in een tingerltangel, een man naast mij. Ik kende hem ofschoon ik niet wist wie het was. Die nacht vielen alle zekerheden weg, wilde ik opgenomen worden in  een draaikolk van amusement. De vreemdeling ging mij voor, steeds verder de stad in. Tenslotte hielden we stil bij een deur in een blinde  muur.  Er werd open gedaan door iemand die er beurtelings   jong en oud uitzag en die door mijn begeleider ‘Zandloper’ genoemd werd.  Binnen zaten mensen rond een dansvloer van spiegelglas. Een orkest was niet te zien maar een panfluit zette een zoete melodie in. Daarna barstte een orkest los in een dolle kakofonie. De dansvloer liep vol. Een vrouw in een gladde groene japon kronkelde verleidelijk. Andere dansers  met mombakkesen van hebzucht, hypocrisie en zelfgenoegzaamheid schenen te moeten dansen tot in het oneindige. Het orkest speelde een wild ritme. Uiteindelijk kreeg ik mijn begeleider zover dat hij mij naar dat onzichtbare orkest bracht. Het was vreselijk: de musici waren melaatsen en gedrochten, hun spelen leek op het verslinden van iets  wat nog leefde. Ik vluchtte in panische angst. Ontwaakt in eigen bed  voelde ik mij loom en kon niet genieten van de morgenzon. De ritme van het orkest bleef door mijn hoofd spelen.  Alleen in eenzaamheid kreeg ik rust. Daarom ben ik hier op het eiland, weg van dat demonische dansfeest.
Ik ben blij dat ik mijn verhaal heb kunnen vertellen. Maar waarom deinst u weg? Wat ziet u in mij?
Maar kijk de dag breekt aan. Wees gerust, uw boot is onderweg.

  Bernt Notke (1435 Pommeren - 1508 Lübeck) Danse Macabre,
St Nocolaaskerk, Tallinn, Estonia


2. Maanlicht (1946?)
December. Na 10 jaar kom ik terug in Amsterdam en verheug me op een tijdelijk verblijf in het  grachtenpand van een bevriende kunsthistoricus op de Keizersgracht. Het ziet er van buiten mooi uit, drie verdiepingen en een souterrain. Op de bovenste verdieping, waar mijn logeerkamer is, is een grijze steen ingemetseld met  de afbeelding van een hazewindhond en de woorden Cave canem. Curieus!
Eigenlijk wilde ik die avond nog Amsterdam gaan verkennen, maar ik voelde een zekere loomheid en bleef lezen in bibliotheek. Overal was het doodstil, binnen en zelfs op straat. Dat ging de volgende dagen zo door. Ik genoot van de beslotenheid van het huis en kwam niet meer buiten. Maar was er ook iets verderfelijks in dat narcoticum? Wat wilde mij vangen? Werd ik beloerd? Toen ik me losrukte hoorde ik het geblaf van een hond.
Buiten was de stad leeg. Nergens brandde licht behalve vanuit één bovendeur. Binnen zag ik dat ik verkleed was in een zwart maskerade pak. In een kamer stond een zojuist gedekte tafel, met wijn en fruit en één enkele stoel. Toen ik van de wijn dronk hoorde ik achter hondenpoten dichterbij komen. De hazewindhond grijnsde me kwaadaardig aan en liep daarna weg. Ik achtervolgde het kreng naar de bovenste verdieping  waar hij voor een dichte deur als een waakhond bleef zitten. Toen ik de deur wilde openen zette hij zijn tanden tot bloedens toe in mijn hand.  Razend haalde ik een pistool uit de zitkamer en schoot het beest dood. Nu kon ik de geheime deur open doen. Er stond een hemelbed in. De sprei bolde over iets langwerpigs. Ik hoefde nauwelijks te kijken om te weten dat ik zelf het was.
Toen hoorde ik de hond weer bovenkomen, ik zat gevangen, gilde en viel voorover in de duisternis.
Ik werd wakker met de vraag of het een nachtmerrie
was geweest? Hoe kwam dan de hondenbeet in mijn hand? Ik maakte dat ik weg kwam,
zo snel mogelijk. Vanaf de overkant van de gracht keek
ik nog eenmaal terug. Op de nok van het huis zat een stenen beeld van een hazewindhond, blaffend tegen de maan.

3. Landschap in olieverf (1946-47)
Eunice en Caspar, net terug van huwelijksreis, betrekken het oude buitenhuis van zijn familie. Caspar is op leeftijd, kreupel en tobt met een zwakke gezondheid. Caspars moeder betwijfelt of de jonge Eunice wel goed voor hem kan zorgen. Bij de eerste rondgang door het huis valt  Eunice als een blok voor een schilderij van een voorvader van Caspar: een blozende jager in rode jas, met een roos in de hand leunend tegen een pilaar van een Diana tempeltje. Eunice wil bij hem zijn, aangetrokken door de onmiskenbare glans in zijn ogen. Caspar blijft de volgende morgen in bed: moe, ‘leeggeblazen’. Maar Eunice mòet weer naar boven, naar de kamer met het schilderij en het statiebed. Ze gaat op in het schilderij, holt door het bos, gekleed in rokken van satijn. Dààr is het tempeltje, de jager ook, maar hij ziet haar niet.
Later schudt haar schoonmoeder haar wakker. De dokter constateert bij Caspar een verlies aan vitaliteit, een wegglijden. Caspars moeder wijt het aan de aanwezigheid van Eunice. Maar de dokter beschouwt  dat spottend als zwarte kunst. Als Eunice later weer naar boven gaat is de kamer afgesloten. Denk toch aan Caspar maant de oude vrouw maar Eunice eist onbuigzaam de sleutel op. Dan keert ze weer terug naar het geschilderde bos, terug in tijd en plaats. De onweerslucht wordt doorboort door lichtbundels. Ze hoort blaffende honden, een jachtstoet is onderweg. De jager wacht  bij het tempeltje, reikt haar de roos maar tuurt naar de bosrand waar het opgejaagd hert wordt neergeschoten. Op dat moment worden in een andere werkelijkheid de luiken van Caspars huis neergerold als rouwbetoon.

4. Caulder Hall (1950)
Het begon juist zacht te regenen toen de autobus stilhield voor het hek  van Caulder Hall. Laura Eskes – 40 jaar, ongehuwd, schuw, zwijgzaam – huiverde. Zonder veel voorbereiding was ze afgereisd, onweerstaanbaar aangetrokken door de romantiek van het ruige Schotse Hoogland. Miss Caulder informeerde haar afwerend  dat de kamers geen stromend water en elektra hadden. Laura liet zich echter niet  afschepen. Er waren slechts twee andere gasten. Mr. Doon die sonates speelde op een erbarmelijk ontstemde piano en die niet meer kon spreken omdat zijn gezicht afschuwelijk mismaakt was door zware oorlogsverwondingen. En een Mr. Reggie, jong maar volledig grijs, die gejaagd aanbood Laura de streek te laten zien in zijn oude autobus.
Die avond kon Laura teleurgesteld de slaap niet vatten. Laat in de nacht hoorde ze in de belendende kamer de zachte geluiden van iemand die stil naar bed ging. Ze vond dat geruststellend en ontroerend.
Verkwikt stond ze de volgende morgen op. Ze bekeek het portret van een vriendelijk oude vrouw in de ontbijtzaal. De rit met mr. Reggie door het woeste landschap was doodeng, hij reed als een bezetene.
Die man is gek zei Laura bij thuiskomst.
Miss Caulder antwoordde echter vinnig dat Mr. Reggie met doodsverachting door frontlinies had gereden, als een held, nooit ongelukken; dat ze moest bedenken dat Reggie en Doon nergens terecht konden en altijd door haar moeder waren opgevangen. Gaat u maar elders logeren, u hoort hier niet want u bent niet mismaakt of misdeeld.
Maar, zei Laura, wat u niet ziet is dat mijn geest op krukken gaat; u hebt het vermogen anderen rust te geven, dat heb ik nodig.
Dan is het goed, zegt Miss Caulder.
Laura voelde de moederlijke zorg van Miss Caulder. Elke avond viel ze in slaap met de vertrouwde geluidjes van het naar bed gaan in de kamer naast haar. Ze voelde zich steeds beter en genoot nu van lange bergwandelingen.
Op de laatste avond van haar verblijf wil ze dolgraag Miss Caulder naar bed zien gaan maar ze durfde de deur niet te openen.
Na Laura’s vertrek vroeg Miss Caulder aan het portret: waarom zij wel en ik niet? Ze ging naar boven. Maar de slaapkamer naast Laura was onveranderd leeg, het stof op de vloer onberoerd.
Bij Laura echter was de eenzaamheid verdwenen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Glencoe, heart of the Scottish Highlands

 

 

 ...ook Hr Bommel wordt onweerstaanbaar aangetrokken door de romantiek van een ruig landschap...