Boekpraat.nl
Henk Hagenberg - mijn beste boeken, samengevat
 

P.F. Thomése
De Weldoener
© 2010 P.F.Thomése
Uitgeverij Contact 349 pagina’s

 

 
 
 P.F. Thomése
 geb. 1958

De miskende componist Sierk Wolffensbergen verdwaalt op de rekwisietenzolder van de kerk waar hij  onbezoldigd koordirigent is. In het donker raakt hij een lichaam aan. ’t Is een meisje: slaapt ze of is ze dood? Hij probeert haar wakker te schudden. Ze hoest, hij helpt haar kotsen en rijdt naar de eerste hulp. Hij ziet zichzelf als uitverkoren redder: zij is toch uit de dood opgestaan voor hem?  Omgekeerd krijgt door haar verschijning zijn leven weer zin. Als ze zegt niet terug te kunnen besluit hij haar te houden, alles op te geven voor haar…  

Samenvatting (met  citaten als proeve van Thomése’s taalgebruik)

Deel 1 De redding
Sierks is een dromer en romanticus, een worm Gods in de woorden van de alziende auteur. Een wereldvreemde componist van koormuziek in de polyfone stijl van Gesualdo en Jean de Macque, die na jeugdige omzwervingen door Frankrijk als drummer/leadzanger van een pop bandje, door de gemeente van zijn geboorteplaats H***, waar hij als Theo Kiers opgegroeide in de armzalig Planetenbuurt, is afgescheept met een vrijwel onbezoldigde betrekking als koordirigent van de St. Antonius van Padua kerk. Hij voelt zich miskent en vreemd in een vijandige wereld: hij zou als een razende gek moeten huishouden in het hart van de onverdraaglijke tevredenheid van H***, laaiende branden stichten, bloed in de kelen laten gorgelen, de dag der wrake voltrekken.

In de vroegte loopt Sierk naar de kerk. Het is stil in de stad, de burgers zitten gevangen in hun kantoren en werkplaatsen.
Alleen hij, de stuurse schepper van stilte, is ontheven van plaats en tijd, vrij man onder de eindeloze hemel, gehoorzamend slechts aan Gods ondoorgrondelijke wil. Iemand uit een vorige eeuw lijkt hij, met zijn zorgvuldig verwaarloosde componistenhaar, zijn ronde kop, brede nek, eerder sokkel dan sculptuur, zijn gebrek aan lengte compenserend door een fiere, haast militaire houding. Niemand ziet hem, ze kijken allemaal over hem heen, maar hij wórdt gezien – door Iets, door iemand, en bij diens ontstentenis in elk geval door zichzelf – daarvan is hij overtuigd.

Sierk is getrouwd met Ghislaine, barones en erfgename van Belgisch geld, die hij ruim twintig jaar geleden heel romantisch geschaakt heeft. Van haar geld leven en wonen ze in een statig pand in de Jansstraat. Thuis wordt er Frans gesproken. Hij haat haar voor zijn afhankelijkheid, zijn geamputeerde identiteit maar respecteert haar kordaatheid. 
Hun uit echt geboren bastaardzoon zoon Théophile van 18 jaar lijkt zich vooral bezig te houden met het versieren van meisjes. In de ogen van Sierk is hij een zielloze sukkel, een slappe zak die (alleen) gedijt in de paskamers van de modefilialen. In de duisternissen van de menselijk diepte, in het labyrint van het innerlijk bestaan heeft zo’n jongen niets te zoeken.  

In het rekwisietenmagazijn van de St. Antonius kerk stoot hij in het donker op een meisje. Hij probeert haar wakker te schudden en te laten overgeven. Ze hoest ze en staat op.  Hij voelt zich redder, verwekker, onbekende god, lichtbrenger, levengever, handoplegger, dodenopwekker, gebedsgenezer. Meisje, wees maar blij dat ik je terugleid in de onvolmaaktheid van mijn leven.
Na onderzoek in het ziekenhuis mag ze meteen weer vertrekken. In de auto kruipt ze tegen hem aan. Ze kan niet naar huis, door die afscheidsbrief. Dat begrijpt hij toch wel? Ze heet Beertje Wehry en is de 18-jarige dochter van de gevierde componist Lou Wehry. Vroeger een stadsgenoot, thans een ijdele publieksbehager.

Hij besluit Beertje voor zichzelf te houden. Morgen kan hij haar onderbrengen in zijn componeerhutje – Ghislaine komt daar nooit uit eerbied voor zijn scheppend werk – maar voor vannacht wordt het een formulehotel. De receptionist daar blijft doorzeuren over  legitimatie, het is geen hoogopgeleid mens, zo iemand die geen  zielenadel herkent  en zeker niet een ten onrechte veronachtzaamde componist.
Enfin het lukt. In de kamer begint Beertje te huilen. Ze trekt hem op bed maar Sierk herinnert zich de koorrepetitie van zijn compositie ´Duisternissen´.  Men staat daar op hem te wachten, hij moet er heen.
Bij het koor blijkt de mezzo sopraan te ontbreken, een Liesje Valstar. Sierk herinnert zich haar niet, hij is een man van de geest, niet van de personeelsadministratie.  Hij tikt de repetitie dus af, gaat naar huis maar verlangt naar Beertje. Om weg te komen veinst hij zich zorgen te maken over de ontbrekende mezzo, Liesje Valstar. Bij Ghislaine daagt er iets: n’est- ce pas la fille de Théophile?
Sierk maakt de link niet, op naar dat hotel, naar Beertje. Maar die is verdwenen. Paniek. Hij heeft zijn leven lang gesnakt naar het keerpunt dat het meisje vertegenwoordigt. Is ze meegenomen als een hoer? 
Dan belt ze op. Ze weet zijn naam niet meer maar is gestrand bij grensovergang Hazeldonk. Hij rijdt er als een gek naar toe in zijn oude Volvo Als Ghislaine mobiel belt liegt dat hij in het hutje zit.
Bij de verlaten grenspost staat Beertje te bibberen, zonder jas. In de auto rookt ze de ene sigaret na de andere van een Pools merk, Opal. Is ze meegelift met een Poolse trucker?  Als Sierk een hand op haar been legt gilt ze. Ze slapen in een motel. Goedkoop, armetierig. Ze liggen in bed maar doen niets.
Koor
De alziende auteur gunt beide solisten even rust en geeft nu aandacht aan andere personages.   
Allereerst Xandra, de moeder van Alicia (Liesje) Valstar, de ex van Lou Wehry. Werkt sinds jaar en dag op de administratie van de muziekschool. Klassiek voorbeeld van kantoormeubel. Haar leven draait om Liesje, ook al is die een jaar geleden naar Amsterdam verhuisd, naar haar vader, de brallerige Lou. Heeft die een oogje op Beertje, zoals hij haar noemt?  Nooit naar haar omgekeken maar nu ze 18 is geworden… Xandra krijgt een afscheidsbrief van Liesje (‘ sorry mam’) maar wil niet geloven dat het echt is.
Vervolgens Lou. Telg van een muzikaal geslacht en toonbeeld van verwatenheid en cynisme. Kijkt neer op gelijkvloers poldervolk. Op tv doet hij een oproep zijn dochter te vinden, bekwaam, een traan in ieders oog. Weer een gelikt Lou Wehry- project.
Tenslotte Ghislaine. Die herinnert zich een meisje angstig uit de kamer van Théophile te hebben zien vluchten. Dat was toch die Alicia Valstar? Wat heeft haar Theo met haar van doen? Wat heeft haar zoon gedaan?

Deel II De vlucht
Sierk is gelukkig, nee in het paradijs. Sacrale overgave. Hij is Beertjes god, glimlacht hij. Ze gaan naar de hermitage, het componeerhutje.  Daarna gaat hij langs bij Ghislaine. Die wil uitleg. Pas dan realiseert hij zich dat Beertje Alicia is.
Hij ging haar toch halen? vraagt Ghislaine.
Ze was al weg.
Wat heb je daarna dan gedaan? Haar moeder geïnformeerd?
Nee ben doorgereden naar de hermitage.

Ze gelooft hem en Sierk gaat inkopen doen om het vrijwel onbewoonbare hutje leefbaar te maken. Plus wat kleding voor Beertje. Als hij bij het huisje arriveert meent hij dat onder Beertjes hand alles is gaan bloeien. De veldbloemen zijn ontloken. In zijn onderbuik zeurt de aanhoudende pijn van onverlosbare begeerte. Beertje, de gereddene. De herrezene
Maar als hij haar aanraakt schrikt ze weer. Dan krijgt ze medelijden, drukt zich tegen hem aan en beging hem af te trekken. Het is ontluisterend en pijnlijk bovendien. Hun samenzijn faalt.

Later zegt ze dat ze kan niet geloven dat hij haar niet kende van het koor, dat ze alleen een naamloze stem was voor hem. Vond je me niet aantrekkelijk?  En dan uitdagend: Ik ken jou wel, ben zelfs bij je thuis geweest. Bij Théophile.

Dus alles was voor de zoon? De zelfmoord een spektakel? Hij wil er niets over horen. Begrijpt zij niet dat hij haar een zuiverder, hogere wereld biedt? Daarvoor moeten ze weg uit de verstikkende middelmaat. Enthousiast begint hij over het chalet van zijn schoonzus in Zwitserland, de onbedorven berglucht, Nietzsche. Daar zal ze hem liefhebben, zoals hij destijds  Ghislaine heeft geschaakt.
Maar eerst moet hij nog ‘Duisternissen’ dirigeren.
Dat gaat niet goed , hij wordt duizelig maar blijft bij kennis als zijn zoon hem samen met Ghislaine  naar het ziekenhuis rijdt. Er wordt niets ernstig geconstateerd, met een recept voor pillen mag hij naar huis. Zijn gedachten malen voortdurend om Beertje en met smoesje weet hij het huis te ontvluchten. Goddank, Beertje wacht hem op, ze heeft zich nauwelijks zorgen gemaakt. Puberale onverschilligheid.
Ben je klaar om naar Zwitserland te rijden? vraagt hij.
Meen je het echt? Koop wel eerst twee pakjes sigaretten voor me. En haal je pillen.

Deel lll Het offer
Ze hebben de Volvo stilletjes gestart. Op weg naar schitterende apotheose? Zelf gelooft hij dat hij beoordeeld wordt door hogere macht, dat zijn vlucht genade zal vinden. Het is een dunne scheidlijn tussen meelijkwekkend en lachwekkend.
Het chalet van zijn (opschepperige) schoonzus blijkt een blokhut te zijn op een gemeenschappelijk terrein, druk met wintersporttoeristen. Wat een desillusie!  Wat moet een componist daar? Begrijpen zij zijn sensitiviteit dan niet? Zijn gevoelige gestel kan niet te lang en te vaak worden blootgesteld aan een opdringerige omgeving.
Nu hij de reis volbracht heeft is de droom weg. Hier zit hij met een min-  of meerderjarig meisje. Een tragedie in de vorm van een klucht. 
Ze wil door Sierk niet aangeraakt worden. Ze heeft het met Théophile gedaan, zegt ze trots.
Of ik echt dood wilde? Welnee, ik dacht dat ik wel gered zou worden.
Hij beseft dat hij alles heeft ingezet en verloren.
Later, als hij weer duizelig wordt daagt ze hem uit zijn pillen in te nemen, vier stuks, zelf doet ze het ook, al rokend.
Als ze in slaap vallen vatten de dekens vlam door haar volle asbak. Zij wordt nog op tijd wakker, Sierk stikt in de heftige rook.

Lovende recensies, terecht?
Jeroen Vullings Vrij Nederland 8 okt 2010: 
.... virtuoze stijl waarin dit illusieloze, maar niettemin het leven omarmende verhaal gesteld is, verzacht niks. Thomése gunt zichzelf, zijn personages en ons geen makkelijke uitweg en schiep daarmee een vervoerende roman die er hard in hakt. Magistraal.
Arjen Fortuin, NRC 12 oktober 2010:
..... Thomése laat zien hoe een kunstenaar kan mislukken als hij op de vlucht slaat voor het alledaagse. Hij laat vooral zien hoe een kunstenaar kan slagen als hij in staat is het banale en het verhevene in zichzelf te verzoenen. Want de worsteling van Wolffensberger is natuurlijk ook de zijne. Met De weldoener laat hij zien groots het resultaat dan kan zijn.
Maarten Dessing Knack 10 januari 2011:
… een rijke thematiek en een fraaie, bijna Bijbelse welsprekendheid

Ik vond het een dun verhaal maar boeiend verteld. Het taalgebruik is virtuoos en barok. De compositie is doorspekt met elementen uit de Christelijke liturgie. De weldoener zelf, Sierk, doet denken aan een mix van Don Quichot, Heer Bommel en Humbert Humbert, de amant van Lolita. Don Quichot in de zin dat hij het alledaagse leven ontvlucht in fijnzinnige madrigalen en een onbenullige tiener adoreert als een Dulcinea. Zijn eigendunk is soms even vermakelijk als die van Heer Bommel maar waarschijnlijk niet zo bedoeld door de auteur. Tussen meelijkwekkend en lachwekkend is er inderdaad slechts een dunne scheidslijn.