Boekpraat.nl
Henk Hagenberg - mijn beste boeken, samengevat
 

Bas Haring

Kaas & de evolutietheorie
2001 Uitgeverij Houtekiet
159 pagina’s     (samengevat juli 2008)

 

Sebastiaan (Bas) Haring, (1968) filosoof en informaticus
Kaas is vreemd. Je maakt het van volle melk waaraan stremsel uit de maag van een kalfje is toegevoegd. Dat geeft dikke klonten en als die in zout water worden gelegd krijg je na een tijdje kaas.

Wie heeft ooit zoiets bedacht? Dat is natuurlijk toevallig gegaan. Iemand knoeide met een kalvermaag in een emmer melk en dat bleek een gouden greep te zijn.

Zo hebben mensen van alles proberen te eten: boomschors, gebakken dikke torren en gekookte haren. Meestal gedreven door uitzichtloze honger. Maar van het gros van die probeersels kreeg je buikpijn of erger nog, ging je dood. Alleen succesvolle probeersels - kaas, aardappelen, asperges - hebben de menukaart gehaald.
Wat heeft dat te maken met de evolutietheorie? Alles! Niemand heeft kaas uitgevonden, kaas is toevallig ontstaan. Omdat kaas lekker is eten we het nog steeds. Evolutie werkt net zo. Evolutie is een dom, ‘onnadenkend’ proces en dieren en planten zijn toevallige probeersel die overleven als ze blijken te werken.
Dus:
- Kaas is niet uitgevonden. Kaas is ontstaan door een speling van het lot en bestaat nog steeds omdat we erg lekker vinden èn door steeds weer nieuwe variaties.
- De overeenkomst met de evolutie is dat ook daar toevallige variaties binnen de soort, plus zware concurrentie en overerving, ervoor zorgen dat een soort stapje voor stapje kan veranderen d.w.z. bij de tijd kan blijven in veranderende omstandigheden.
- Een ijsbeer bijvoorbeeld is een gewaardeerd lid van de beren familie, alleen is hij niet bruin of zwart maar wit. Dat is niet bedacht, het is een toevallige genetische variatie die bijzonder handig bleek te zijn in de sneeuw. Daarom blijft de ijsbeer wit, hij is een survivor of the fittest in het poolmilieu.
- Toeval is voor ons moeilijk te accepteren. Dat komt omdat wijzelf dingen maken met een bepaald doel (bijvoorbeeld een auto), terwijl planten, dieren en mensen vol zitten met toevallige eigenschappen, vaak van afkomstig van hun voorouders zoals je blinde darm, het stuitje en het gleufje onder je neus. 

Met zulke aardige voorbeelden en met aandoenlijke tekeningen zet Bas Haring uiteen hoe de evolutietheorie werkt, wat het idee erachter is.

De neus van de walvis is stapje voor stapje richting rug verhuisd - en dat zie in de loop van z'n luchtpijp. Maar misschien zou een neus midden op z'n rug nog veel handiger zijn: verbonden met een kort, recht luchtpijpje dwars door z'n rug heen.

 


Over evolutie, genen, cultuur en liefde
Elk levend wezen werkt als een soort kopieerapparaat voor DNA. Soms gaat er dan wel eens wat mis, meestal zonder effect, alleen in het niet-werkzame stukje DNA tussen de werkzame genen in verandert er dan iets. Maar heel soms is zo’n kopieerfoutje juist goed. De drager gaat bijvoorbeeld harder te hollen dan soortgenoten of krijgt meer hersens of meer zin in sex. En dat vertaalt zich groter succes voor de genen. En daar gaat het om: de zelfzuchtige genen willen zich voortplanten. En dat hoeft niet altijd nuttig of leuk te zijn voor de drager, het individu!

Homoseksualiteit druist niet in tegen de bedoeling van de natuur, de natuur heeft helemaal geen bedoeling. Het is wel zo dat homoseksualiteit evolutionair geen succes is.

Familie is de beste bewaarplaats voor onze genen; vandaar onze zorgzaamheid voor ouders, broers en zusters en kinderen.

De evolutietheorie gaat over overleven, niet alleen van genen maar ook van ideeën c.q. culturen. Ook hier is sprake van veel probeersels die moeten concurreren om te blijven bestaan. Alleen loopt de verspreiding niet via genen maar via communicatie en dat gaat veel sneller.
Zo heeft de mens de evolutionaire voordelen ontdekt van o.m. niet stelen, samenwerking en van moraliteit (trust). Als gedragsvariant is ook ambitie ingeslepen om succesvol (genetisch) te concurreren (Kissinger: power is the ultimate aphrodisiac). Deze unieke combinatie van samenwerken èn concurreren wordt aangeduid als sociaal Darwinisme.

De rol van God is in deze optiek teruggebracht, zo je wilt, tot de aanzet van de Big Bang. Maar misschien zal zelfs daarvoor ooit een rationele verklaring gevonden worden. Bevredigender lijkt het God te beschouwen net zoals liefde: heel persoonlijk, onbaatzuchtig, niet te begrijpen, moeilijk vast te pinnen maar (voor velen) zeer aanwezig. 

Het leven bestaat dus omdat levende wezens goed zijn in overleven, zonder bedoeling. Er is geen Goddelijke sturing of Design. Maar dat wil niet zeggen dat het leven zinloos is.