Boekpraat.nl
Henk Hagenberg - mijn beste boeken, samengevat
 

Hans Janssen
Mondriaan
in het Gemeentemuseum Den Haag
© 2008 Uitgever Gemeentemuseum Den Haag
285 pagina’s                          (januari 2011)

 

 
 
 Hans Janssen,
Gemeentemu-
seum Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zelfportret 1942

 

 

 

 

 

 

 

Omstreeks 1900 begonnen schilders buiten de begrenzingen van de Westerse figuratieve schilderkunst te treden. De traditie van werken naar de natuur ging overboord en de knip naar het symbolische en abstracte werd gemaakt. Meerdere kunstenaars maakten deze ontwikkeling door maar drie utopisten staan hier model op grond van hun kwaliteit en betekenis voor verschillende artistieke stijlen èn denkrichtingen: de Russen Kandinsky en Malevitsj en de Hollander Piet Mondriaan.

 

 

Vassili Kadinsky,
Eerste abstracte aquarel
 1910
Centre Pompidou Parijs

Kazimir Malevitsj
 Zwart suprematistisch vierkant
1913/14
Russisch Museum, St. Peterburg

 Piet Mondriaan
 Compositie nr. 10
(Pier and ocean)
1915
Kröller-Müller museum, Otterloo

 

Vassili Kandinsky (1866-1944)
Kandinsky heeft de eer omstreeks 1910 als eerste een 100% abstracte aquarel  te hebben gemaakt.
Hij  was geboren in Moskou,  groeide op in Odessa, studeerde rechten en economie aan de Universiteit van Moskou. Een studiereis naar de noordelijke Russische volken en hun cultuur maakte een onuitwisbare indruk. Op zijn dertigste, in 1896, wees hij een professoraat af en switchte naar schilderkunst aan de Kunstacademie van München. Zijn vroege werk is een mengeling van symboliek à la Edvard Munch, in pointillistische stijl geschilderde folkloristische onderwerpen en fauvistische landschappen. In 1901 organiseert hij de avant garde ‘Phalanx’ groep annex schilderschool. Een leerling, Gabrielle Münter, zal jarenlang zijn muze en maîtresse worden. Samen reizen ze door  Europa, overal tentoonstellingen entamerend met collega-kunstenaars als Malevitsj, Larionov, Lentulov en Robert Delaunay.  In 1905 exposeert hij op de Salon d’ Automne - later bekend als de Fauvisten tentoonstelling - met o.a. Matisse, Derain en De Vlamick. Dan trekken Gabrielle en hij zich terug in het kleine Beierse plaatsje Murnau. Daar ontstaat geleidelijk zijn volledig abstracte werk.
Met zijn vriend en geestverwant Franz Macke begint Kandinsky in 1911 de groep ‘Der Blaue Reiter ‘. Beiden geloven in de connectie tussen visuele kunst en muziek, in de spirituele en symbolische betekenis van kleur en in een spontane, intuïtieve benadering van de schilderkunst. Kindertekeningen, middeleeuwse houtsneden en contemporaine non-figuratieve kunst hebben hun voorkeur. In 1912 publiceert de erudiete Kandinsky zijn invloedrijke kunsttheorie ‘Über das Geistige in der Kunst und besonderes in de Malerei ‘. Centraal staat daarin de innerlijke noodzaak van de kunstenaar om een kunstvorm te vinden die vrij is van alle verwijzingen naar de wereld om hem heen. In Murnau had hij als openbaring (epifanie) ontdekt dat kleur en vorm inherente expressieve waarden hebben en dat de uitbeelding van de natuur in feite een onnodig hulpmiddel was. Als lyricus 'zag' hij muziek altijd in kleur (hij musiceerde atonaal samen met Arnold Schönberg). Niet toevallig heten zijn werken ‘improvisaties’ en ‘composities’. Rood was warm, actief, geel was een hoge toon etc. Kleur beïnvloedt de ziel direct.
‘Kleur is het toetsenbord, het oog is de hamer, de ziel is de piano met zijn vele snaren. De kunstenaar is de hand die doelbewust de ziel doet vibreren (Geistliche vibratie) door deze of gene toets te beroeren’. Eenvoudig was dat niet, besefte Kandinsky: abstractie kon makkelijk afzakken tot decoratie, tot het niveau van een tapijt of stropdas. Maar hij  vertrouwde dat het publiek zijn benadering zou leren begrijpen, zijn leven lang bleef hij daar naar streven.

In de eerst jaren van de twintigste eeuw  was de (schilder-)kunst in heftige beweging.
De Italiaanse Futuristen wilden de motoriek en dynamiek van de grote stad en de techniek verbeelden. Picasso en Braque zaten in hun (bijna abstracte) analytisch kubistische periode. Matisse passeerde zijn Fauve-periode en creëerde serene doeken als ‘Rode Kamer’ en ‘Blauwe conversatie’. De Tsjech František Kupka  experimenteerde met vrijwel abstracte doeken, waaronder één met een piano de ziel beroerend.(zie afbeelding) 
In 1910 schilderde Giorgio de Chirico zijn eerst eenzame steden en Henri Rousseau (Le douanier) ‘Le rêve’. Picasso en Braque introduceerden tekst elementen in hun bijna abstracte schilderijen. In 1912 komt Kupka  met enkele geheel abstracte schilderijen, Robert Delaunay (door Kandinsky tot lid van Der Blaue Reiter gemaakt) met ‘Fenêtres simultanées’ en Marcel Duchamp met het beroemde  ‘Nu descendant un escalier’; Fernand Léger hield zijn eerste one man show en Malevitsj schildert in 1913 het meest geruchtmakende abstracte doek, het ‘Zwarte vierkant’


Kazimir Malevitsj   (1878 –1935)

Poolse ouders, vader technicus bij een suikerfabriek in Oekraïne. Van kindsbeen af vertrouwd met iconen en Oekraïense volkskunst. In 1904 naar Moskou. Neemt als Marxist deel aan mislukte revolutie (Bloody Sunday) van 1905. Tot 1910 studie aan de Academie van Moskou, werk in impressionistische en later symbolische  stijl.  Bevriend met  Mikhail Larionov en Natalia Goncharova.  Dit tweetal had in 1908 al kennis gemaakt met werk van Gauguin, van Gogh, Matisse, Derain en Braque, kortom met het fauvisme. Dat verschilde van het Impressionisme door een grovere toets, uitbundige expressie, schijnbare naïviteit en brutale, van de werkelijkheid losgemaakte, kleuren.
 In die  jaren was de culturele afstand tussen Parijs en Moskou opmerkelijk kort. Russische verzamelaars waren de eersten die investeerden in moderne kunst. Het Ballet Russes onder leiding van Sergei Diaghilev vierde triomfen in Parijs. Tegelijk behielden Russen als Larionov. Malevitsj en Kandinsky een passie voor het folkloristische idioom. Op dit snijvlak  werd geëxperimenteerd, afgetast. Larionov en Goncharova bekeerden zich tot het Italiaanse Futurisme, eerst nog  met herkenbare objecten, daarna vrijwel abstract als Rayonisme. ‘Alleen beantwoordend aan de wetten van het licht’ legde Larionov uit. Malevitsj werkte aan een soortgelijk ideaal, de zoektocht naar het zuivere schilderij. In 1913 schilderde hij nog kubistisch  en ontwierp een groot aantal kostuums voor de futuristische opera ‘De overwinning op de zon’. Daarbij voor het eerst een zwart vierkant op een wit vlak schetsend. Als hij dat uitwerkt tot een schilderij  beseft hij op de drempel van iets groots te staan. Hij herinnert zich: ‘toen ik in een wanhopige poging om de kunst te bevrijden van de ballast van de objectgebondenheid mijn toevlucht nam tot een schilderij dat uit niets meer bestond dan een zwart vierkant op een wit vlak, zuchtten de critici – en met hen het grote publiek - : ‘Alles waar wij van hielden is verloren gegaan; wij zijn in een woestijn; geen gelijkenis met de werkelijkheid meer, geen idealistische beelden, niets dan woestijn!’
Maar zelf werd hij  gegrepen door een gevoel van bevrijding, eindelijk kon de schilderkunst verlost worden van het anekdotische, het literaire, de imitatie. Na eeuwen kon het mimetische ingeruild worden voor iets autonooms. Het zwarte vierkant was een daad die de kijker dwong naar doek, verf en lijst te kijken. Later zou Magritte het snedig verwoorden met zijn schilderij ‘Ceci n’est pas une pipe’.
Al spoedig ging Malevitsj ook andere geometrische vormen gebruiken: cirkels, vierkanten  en vooral schuine vierhoeken van verschillend formaat en in evenwicht gehouden door primaire kleuren. Zo ontstaan dynamische composities die ook driedimensionaal  uitgewerkt worden door o.a. El. Lissitzky. Daarmee wordt het geometrische suprematisme dè kenmerkende beeldtaal van de Revolutie.
Na 1928 is de fut er uit, door politiek ongenoegen dan wel door artistieke ademnood. Malevitsj keert terug naar figuratief werk.

Het was een gistende tijd. Het kapitalisme werd  vanaf  1867 uitgedaagd door Das Kapitaal van Marx en Engels, het Christendom door Nietzsche met zijn uitspraak ‘God is dood’  uit 1883. Theosofie en spiritisme kregen veel aanhang als onbewuste reactie op het Darwinisme. Freud ontdekte het onderbewuste en het belang van de droom. De techniek verblufte met de Eiffeltoren, de verbrandingsmotor, de zeppelin, elektrische stadsverlichting, het geperfectioneerde machinegeweer, draadloze telegrafie, Röntgen straling en, in 1905, de relativiteitstheorie. Voor wie ogen had om te kijken veranderde de wereld revolutionair.
Artistiek was door het openbreken van het Japanse isolement, haar prentkunst toegankelijk geworden voor het Westen. De ukiyo-e stijl de uitbeelding van het alledaagse, van het vliedende leven, sloot naadloos aan op het être de son temps  van het Realisme en de voorkeur voor vluchtige momenten van het Impressionisme. Een andere artistieke impuls was de vestiging van het Afrique Occidentale Française in de jaren 1875-95 en daarmee de toevloed van inheemse kunst in Parijs. De tot dan als etnografische curiositeiten beschouwde ‘primitieve’ houtsnijwerken  werden nu herkend  als authentieke, expressieve kunstwerken. De baanbrekende bevestiging hiervan kwam  in 1907 met Picasso’s  ‘Les demoiselles d’Avignon’ en zijn portret van Gertrude Stein.
Niet te onderschatten was de snelle ontwikkeling van de fotografie die onontkoombaar  dwong  tot  bezinning  op aard en functie van schilderkunst.  Het uitbeelden naar de natuur voldeed niet langer. Vincent van Gogh zei het zo: ‘Echte schilders schilderen niet de dingen als ze zijn…ze schilderen ze zoals ze voelen dat ze zijn.’ 
Cézanne markeerde de overgang van impressionisme naar kubisme met zijn meervoudige perspectief en zijn benadrukking van de vaste, min of meer geometrische vormen in de natuur. Zijn schilderijen hebben niets vluchtigs, integendeel ze zijn tijdloos en klassiek. Ook symbolisten (Puvis de Chavannes, Klimt, Toorop) en neo-impressionisten (Seurat, Signac)  speurden naar die diepere waarheid van het kunstwerk. 

 

Piet Mondriaan (1872-1944)
Zoon van een streng Calvinistische onderwijzer in Amersfoort. In 1892 naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunst in Amsterdam. Afgewezen voor de Prix de Rome. Teleurstelling, maar hij  herneemt zichzelf al snel. In 1910 naar Parijs: zijn palet wordt kubistisch, nadruk op steeds verder geabstraheerde bomen. Hij mijdt contact met Picasso en Braque die zich meer toeleggen op portretten en stillevens. Door ziekte van vader, in 1914 terug naar Amersfoort. Het uitbreken van de oorlog maakt terugkeer naar Parijs onmogelijk, een verdere artistieke ontwikkeling moet hij op eigen doft doen. In 1915 ontstaat ‘Pier en oceaan’, zijn eerste geheel abstracte doek (zie boven). De natuur is hier omgezet in een netwerk van horizontale en verticale lijnstukjes; digitalisatie heeft biograaf Yve-Alain Bois dat genoemd. Mede door dit werk krijgt Mondriaan, op voorspraak van kunstkenner Henk Bremmer, een jaarlijks stipendium van Mw. Kröller-Müller. Kort daarna verhuist hij naar Laren waar hij in 1917 samen met o a. Theo van Doesburg, Bram van der Leck, architect Jacob Johannes Oud en meubelmaker/architect Gerrit Rietveld het tijschrift ‘De Stijl’ opricht.

Wat beweegt de abstracte schilder?
Mondriaan articuleert zijn artistieke visie in het tijdschrift in de vorm van een sprankelende ‘Dialoog over de nieuwe beelding’ tussen een (sceptische) zanger en een bevlogen schilder (Mondriaan).
Enkele kernpunten:

De zanger: welke betekenis heeft schilderkunst volgens U?
De schilder: vroeger, in de religieuze tijd had kunst een geestelijke lading. Religie en kunst hadden een universele en voor iedereen duidelijke vormentaal en waren onlosmakelijk verknoopt. Naarmate de tijdgeest wereldser werd verloor de kunst aan metafysische  inhoud. Het literaire, het tendentieuze ging domineren. Niet noodzakelijkerwijze aangenaam of  mooi, denk maar aan het Realisme, maar zonder religieuze lading. Maar is dat voldoende? Wat is eigenlijk het doel van Kunst? Kunst dient de zuivere uitdrukking te zijn van die onbegrijpelijke kracht, welke altijd en overal werkt en die we  universeel kunnen noemen. Anders gezegd, wat kunst moet uitdrukken is het onveranderlijke, het eigenlijke, het grootse, de harmonie, het principe dat alles van leven en kunst verbindt. De uitbeelding van het bijzondere is daar strijdig mee. Bovendien is de natuur te schoon en te sterk om te imiteren.  Een eigen menselijke vertolking is vereist, gericht op een zuivere beelding van de geest want het is de geest  die de mens tot mens maakt. Vandaar dat ik (Mondriaan) aan de geest  bewust en rationeel ruim baan wilde geven. Hoe? Door de kunstuiting te baseren op een abstract, universeel en onveranderlijk bindingsmiddel.

De zanger: hoe en waarom leidt dit tot Uw beeldloze gebruik van  lijnen en kleuren?
De schilder
: in elke uitbeelding van een object zit iets toevalligs, iets individueels, iets niet-universeels. Ook als de voorstelling vèrgaand is geabstraheerd – zoals ik deed met bijv. ‘de grijze boom’ – dan nog werd gerefereerd aan de zichtbare natuur. Nodig was een nieuwe beelding om de geestelijke  relatie tussen mens en natuur c.q.  tussen  natuur en geest zuiver tot uitdrukking te brengen. In een wereldse  tijdsgeest kan een waardevrije expressiemiddel niets anders dan abstract zijn. Zo kwam ik uit op twee rechte lijnen, rechthoekig op elkaar omdat daarin een tegenstelling-in-harmonie bijeen gehouden wordt. Het drukt de eenheid van stof en geest uit. Daarbij past een zuinige toepassing van primaire kleuren.
 
Universeel bindingsmiddel
De rechte lijnen loodrecht op elkaar, werd hèt bindingsmiddel, zeg maar het DNA van zijn kunst. Samen met Theo van Doesburg bedenkt hij de naam Neoplasticisme c.q.  Nieuwe Beelding. Dus een nieuwe verbeelding van de werkelijkheid. Geen omwegen meer naar de geziene natuur. Mondriaan realiseerde zich dat zijn aanpak evengoed uiterlijkheid was  als welke ’natuur’ voorstelling ook. Maar, zei hij in De Stijl, nr. 5, ‘mijn bindingsmiddel kan het zuiverst het innerlijke, het universele vertolken, omdat het de meest verinnerlijkte uiterlijkheid is.

Meesterschap
In 1919 is Mondrian (hij laat het Hollandse aatje weg) terug in Parijs en ontdekt dat de kubisten zich niet verder hebben ontwikkeld. Ze hebben, in zijn ogen, de belofte van het Kubisme verzaakt. Wederom moet hij verder op eigen doft.
In 1921 is zijn eigen stijl uitgekristalliseerd. Het aantal elementen op het doek is gereduceerd tot slechts een paar. De nu alom beroemde rasters zijn helder, onmiskenbaar, trefzeker. Het is fascinerend te zien hoe Mondrian het ‘DNA’  consequent (Calvinistisch!) uitbouwt. Drie zwarte  lijnen in een ruit. Vier gele lijnen. Vervolgens komt er een verfijnd spel met lijnen: variaties in dikte, lengte, regelmaat, aantal, verhoudingen ten opzichte van elkaar. Toevoeging van kleurvakken. Zwarte en gekleurde lijnen door elkaar. Telkens weer laat hij zien dat zijn schijnbaar beperkte vocabulaire in feite oneindig is. De sfeer is sereen, koel, verstandelijk en herinnert aan Piero della Francesca.
Mondriaan regisseert nu ook zijn imago: hij wil alleen op de foto in zijn modernistische studio en onberispelijk gekleed.
In 1938 ziet hij de dreiging van de Nazi’s en vestigt hij zich in New York City. De stad inspireert hem. Zijn rasters worden steeds kleuriger. In Broadway Boogie-Woogie uit 1942 breekt hij zelfs de kleurige lijnen op in kleine kleurvlakjes in wat onmiskenbaar aan een ode op het grid van New York doet denken. In 1943 zet hij die stijl door in Victory Boogie-Woogie, helaas niet afgemaakt door zijn dood door een longontsteking. 

Met het overlijden van Kandinsky in hetzelfde jaar komt er een eind aan misschien het laatste utopistische avontuur in de schilderkunst.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
     


Fox Trot, 1929 Yale University Art Museum
 



Compositie met wit, rood en geel, 1938-42, Los Angeles County Museum

     
 
     

New York, New York, 1942, Private collectie

 
 Broadway Boogie-Woogie,
1942-43 MOMA
 

       

 

 

 

 

 

 

 

  

Vassili Kandinsky door Gabrielle Münter, 1906
 Kandinsky, Blauwe Ruiter, 1911, Boymans-van Beuningen
  Kandinsky, Compositie VI, 1913, Hermitage

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 Kazimir Malevitsj, zelfportret, 1910/11, Russisch Museum, St. Petersburg
 
 Mikhail Larionov, Rood rayonisme, 1913, Metzinger Collectie
 
 Frank Kupka,
Pianotoetsen, Meer 1909
Narodni galerie, Praag 
 
 Malevitsj, Patriotische affiche, 1914
 
 
 Malevitsj, Suprematisme, rond 1920, Privé collectie

 

 

Mondriaan zelfportret 1918

Mondriaan Grijze boom 1912
 
Compositie nr. 6, 1914, Gemeentemuseum Den Haag
 
Compositie nr 3 met kleurvlakjes, 1917, Haags Gemeentemuseum
 
 Compositie
1921
Basel Kunstmuseum
 
 
 
 Compositie II met zwarte lijnen, 1930, Van Abbe museum
 
 
  Compositie met 2 gele lijnen, 1933, Gemeentemuseum Den Haag