Boekpraat.nl
Henk Hagenberg - mijn beste boeken, samengevat
 

Wil Schackmann
De proefkolonie
© 2006 Uitgeverij Mouria Amsterdam
398 pagina’s                           (oktober 2009) 

Wil Schackmann, geboren 1951, Rotterdam

In de jaren na Waterloo is Nederland wanhopig verpauperd. Zeker 10% van de twee miljoen inwoners is noodlijdend, afhankelijk van bedeling, ongeletterd, vuil, geminacht en gevreesd door de burgerij.
Toch zijn er idealisten die streven naar verheffing van de onderklasse.
De Hamburger Johann Daniel Lawaetz schrijft in 1815 een zeer vooruitstrevend boek: Over de zorg van de staat voor zijn armen en behoeftigen.
In Engeland introduceert Robert Owen in 1817 in New Lanarck een verlicht, en succesvol, sociaal regiem in zijn katoenspinnerij. Omstreeks dezelfde tijd wordt in de Borinage de steenkoolmijn Grand Hornu geopend als model van een geïntegreerde werk- en leefgemeenschap.
Alom bekend zijn ook de utopische ideeën van Charles Fourier.
 

Johannes van de Bosch en de Proefkolonie
De ondernemende en energieke dokterszoon en militair Johannes van de Bosch (1780-1844) is zo’n bevlogen idealist. In 1818 richt hij de Maatschappij van Weldadigheid op met de ambitieuze doelstelling om de armoede in Nederland op te heffen. Armen zullen in koloniën gaan leren om profijtelijke arbeid te verrichten door het ontginnen van heidegronden in Drenthe. Op de koop toe kunnen zo lokale armenkassen ontlast worden.
Het idee slaat aan: meer dan 20.000 mensen geven zich op als donateur en nog in hetzelfde jaar kan er een Proefkolonie van start gaan met 52 kolonistengezinnen. Deze eerste kolonie werd later Frederiksoord[1]genoemd naar de kroonprins en beschermheer. De op voordracht van plaatselijke commissies van donateurs gekozen en voorgefinancierde gezinnen kregen een stenen huisje met een lapje grond, uniformkleding, gereedschap, zaaigoed en reisgeld. Een en ander zullen ze zelf gaan terugverdienen, zo is de bedoeling. 

De maakbare samenleving: Frederiksoord
De bedoelingen van de Maatschappij zijn loffelijk: volwaardige behuizing, gezond werk, geen bedeling maar je eigen geld verdienen en zelfs - uniek voor die tijd - onderwijs voor de kinderen. Alles is door Van den Bosch tot in detail voorgeschreven. Toch ontstaan er spoedig problemen. Sommige bekwame kolonisten denken ‘thuis’ meer te kunnen verdienen, ze willen terug. Zwakke, afgetobde kolonisten blijken de veldarbeid niet aan te kunnen, hun schuldenlast loopt op. Er wordt gedronken, geruzied en gemord. Sommige kolonisten beklagen zich bij de commissies door wie ze uitgezonden zijn en dat doet de naam van de kolonie geen goed. Aanvankelijk heeft de idealistische leiding van de Maatschappij geen antwoord op de ‘snode ondankbaarheid’. Maar het wordt duidelijk dat ‘vaderlijke tucht’ onvoldoende is en dat gevangenisstraffen nodig zijn zodat ‘luiwammesen, oproerigen en onwilligen beweldadigd’ kunnen worden. Zo verandert het karakter van de kolonie. In plaats van ’s morgens zingend aan de arbeid te gaan wordt het voor velen een fuik waaruit ontsnappen moeilijk is door de oplopende schulden. Het te realiseren ideaal verwordt tot bekrompen dwingelandij. Doet dat misschien denken aan de DDR? 

1823: Veenhuizen
De toeloop naar de koloniën is zet door: in 1822 zijn in Frederiksoord en Willemsoord ruim 2200 vrije kolonisten. Door de onveranderd wanhopige economische situatie in Nederland neemt het aantal bedelaars en wezen snel toe. Van den Bosch ziet hier een taak voor de Maatschappij. Hij lanceert het idee van dwangkoloniën, enerzijds voor landlopers en bedelaars en anderzijds voor de collectieve opvang van vondelingen en wezen bij toezichthoudende gezinnen. 
Het is een omstreden plan. Men wil wel af van de bedelaars maar begrijpt dat dwangkoloniën de doodsteek zijn voor het ideaal van vrijwillige heropvoeding. Het aantal donateurs van de Maatschappij halveert. En wat betreft de weeskinderen is het verzet, bijvoorbeeld in Amsterdam, zo groot dat transport onder politiebegeleiding uitgevoerd moet  worden. Uiteindelijk komen er in de gestichten ongeveer 5.000 bedelaars en wezen terecht.   

1848 Het doek valt
Minister Johannes van den Bosch overlijdt in 1844. In het revolutiejaar doet Willem II afstand van vrijwel alle macht. Een staatscommissie buigt zich de financiële boedel van hun beider nalatenschap, de Maatschappij. De situatie is slecht: de schulden lopen in de miljoenen, oogsten zijn mislukt, het personeel is ongeschikt, de steden sturen alleen minkukels en aso’s, het maatschappelijke draagvlak is verdwenen. Over de eenmaal verafgode Van den Bosch zegt Groen van Prinsterer, een van de belangrijkste mannen van dat moment: ‘Wij zien er uit dat groote talenten geen waarborg zijn tegen overdreven vertrouwen op eigen berekeningen en inzigten’.
Uiteindelijk neemt de staat de gestichten over; de Maatschappij blijft de gesaneerde koloniën nog geruime tijd exploiteren. Daarna komt op het terrein een tuinbouwschool. 

Kortom
Wat een geluk dat in oude tijden iedereen alles per brief moest afhandelen! Daardoor kon men zich fantastisch beeldend uitdrukken, we kunnen de mensen bijna horen praten. Schrackmann heeft er een boeiende oral historyvan gemaakt.    

 

[1] Frederiksoord is thans een museum ‘De Koloniehof’. Het publiek van het museum kan een database raadplegen van kolonisten. Zie ook bespreking van Het pauperparadijs.      

Uit de pers 

NRC 17 november 2009

Kinderontvoering door de overheid: niet alleen in de vorige eeuw, niet alleen in Nederland, blijkt uit onderstaand artikel.
  

Australische excuses
Van naastenliefde was geen sprake in de kindertehuizen met de bijbelse naam Nazareth House. De kinderen die hier waren ondergebracht, omdat ze wees waren of omdat hun ouders asociaal zouden zijn, werden in de Nazareth House of vergelijkbare onderkomens in Australië van vroeg tot laat gemaltraiteerd. Als ze al eens een cadeautje kregen, zelfs met Kerstmis, dan moesten ze dat inleveren. Had een kind in zijn bed geplast, dan werd zijn neus tot bloedens toe in het natte laken gewreven.
Bij dit soort mishandeling bleef het niet. Opgesloten worden onder de trap en daar voedsel toegeworpen krijgen als een beest in de dierentuin, voor straf in een teil met kokend water staan en, het laat zich helaas raden, seksueel misbruik: het was het repertoire in de kindertehuizen, of ze nu van de Staat waren, van het Leger des Heils of de katholieke kerk. Deze praktijken, waarvan een half miljoen kinderen de dupe zijn geworden, gingen tot in de jaren zestig door. Ook de Britse regering gebruikte Australië als dumpplaats voor kinderen die door de kinderbescherming waren weggehaald.
Gisteren hebben de sociaal-democratische premier Rudd én de liberale oppositieleider Turnbull hun excuses aan deze vergeten Australiërs aangeboden. We kijken beschaamd terug hoe zij die macht hadden, misbruik konden maken van hen die dat niet hadden, aldus Rudd.
De plechtigheid in het Australische parlement was geen theater. Het zal ongetwijfeld niet blijven bij het sorry van gisteren. Materiële compensatie, in vorm van collectief beleid voor de groep of van individuele schadevergoeding, zal nog aan de orde komen.

 

Zie ook 'Geen blixem op mij te zeggen' door Wil Schackmann 

 

 

 

 

Johannes van de Bosch