Boekpraat.nl
Henk Hagenberg - mijn beste boeken, samengevat
 

Presser, Jacques (Jacob Suasso)

De nacht der Girondijnen
Boekenweekgeschenk 1957  Uitgeverij De Eik 67 pagina’s
 + Westerbork Herinneringsboek 2003  Harm van der Veen      (samengevat 2008)

  

Jacq. Presser
1899-1970,
Amsterdam

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Amsterdam september 1942
Jacques Suasso Henriques (26 jaar) is leraar geschiedenis op ‘die pedagogische en ethische paskwil’, het Joodse Gymnasium, de door de Duitsers toegestane ghettoschool. Hij voelt zich geassimileerd en weet weinig of niets van het Joodse leven of de Bijbel. Toch is hij ‘Volljude’ en dus, zoals een van zijn leerlingen Georg Cohn nuchter vaststelt, is het een kwestie van tijd voor hij opgepakt zal worden. Maar Georg kan voor leraar Jacques desgewenst een veilig baantje regelen, hoe ongelofelijk dat ook klinkt, bij zijn vader die Dienstleiter is in kamp Westerbork.
Enkele maanden gaan voorbij. Op school verdwijnen steeds meer kinderen en docenten door verraad, razzia’s of door onderduiken. De weerloze vader van Jacques wordt doodgeschoten tijdens de vlucht; de moeder, panisch van angst, loochent elke band met haar man en haar zoon. Altijd en overal is er het merkteken van de paria, de Jodenster, die ‘vuilgele fluim’ waarmee je elk moment beledigt, vernederd, opgepakt, verraden, vermoord kunt worden. Lesgeven op school is absurd geworden en Jacques besluit naar Westerbork te gaan, naar de vader van Georg.

Dienstleiter Cohn in Westerbork
Vader Siegfried Israël Cohn, is een Duitse Jood met bijna 10 jaar kampervaring. Groot en fors met blauwe ogen, een geelleren jak, rijbroek en zware laarzen. Toonbeeld van een MSW’er (Macht Sich Wichtig) en in zijn gedrag en praten gemodelleerd op de SS. Als Zentaldienstleiter staat hij aan het hoofd van een honderdtal OD’ers (Orde Dienst) die namens de Kampcommandant Schaufinger alles in het kamp uitvoeren. De regels zijn eenvoudig.
Eén: het is een meedogenloos ‘zij of wij’; zolang ‘wij’ van de OD ervoor zorgen dat er rust is in het kamp en de wekelijkse transporten naar Auschwitz ordelijk verlopen, blijven wij hier. ( Wat Auschwitz precies inhoudt weet niemand met zekerheid, maar het staat voor vernietiging).
Regel twee is dat de geringste Ariër oneindig veel hoger staat dan welke Jood ook. Regel drie: het gaat om het eigen ik, er is verder geen moraal, geen trouw, geen fatsoen, geen medelijden. Ook geen verleden en toekomst, er is alleen leven in de smalle strook van het heden.  

De trein

Een van de 93 treinen bestemming 'Het oosten', meestal Auschwitz

Het leven wordt gedomineerd door de trein. De trein is het kwaad, de dood. Met ijzeren regelmaat komt de trein dinsdags, groot, sissend en met schelle fluit. Nooit vertraagd door storm, ijzel, sneeuw, staking of luchtalarm of bombardementen. In vergelijking daarmee is de guillotine niet meer dan speelgoed. Op maandag vergadert Schaufinger met de Dienstleiters; het aantal te transporteren mensen is opgegeven door den Haag, een globale lijst opgesteld. Dan wordt de lijst in detail uitgewerkt op naam en op alfabet, uitgetypt en per barak voorgelezen. Mensen gillen, slaan tegen de grond, klemmen zich vast, plegen zelfmoord, of huilen van geluk als ze deze keer niet op de lijst te staan. Veel radeloze en vergeefse pogingen om een beroep te doen op vaak voor veel geld gekochte  uitzonderingsposities. Maandagnacht is de nacht der wrake, de nacht des oordeels. Dinsdagmorgen gaat de droeve stoet met rugzakken naar de slachtbank. Mannen, vrouwen, gezinnen, kinderen, zwangere vrouwen, blinden, zieken, kreupelen.

Meneer Hirsch
Als Dienstleiter Cohn op een keer vernederend wordt afgeblaft door een foute Nederlandse wachtmeester zegt een kleine man uit barak 52: ’Arme man. Ik zou niet graag met hem ruilen’. Jacques sneert dat Cohn het altijd nog heel wat beter heeft dan anderen en wat zou die kleine man in de gegeven situatie dan zelf terug gedaan hebben? Als antwoord laat hij Jacques een regel voorlezen uit het boek Jozua: ‘De here God is met u alom, waar gij henen gaat’. Zo raken ze in contact. Meneer Jeremia Hirsch heeft veel bijbelles gegeven maar is geen rebbe. Er is bij hem geen spoor van bekeringsijver. In zijn aanwezigheid is men een beetje geremd, hij straalt iets gaafs uit, misschien dat er daardoor minder geruzied en geroddeld wordt terwijl barak 52 toch slecht bekend staat. Bij één transport van onbegeleide weeskinderen voelen zelfs enkele bewakers zich ongemakkelijk. Schaufinger sust cynisch: ‘Der Führer hat doch in Auschwitz seine Waisenhäuser bauen lassen, er ist ein Groszer Kinderfreund’.
Daarop laat iedereen het afweten totdat een tot slet vervallen jonge vrouw zich meldt. Als enige gaat zij mee met de kinderen, vrijwillig. Zij doet wat niemand deed. Jacques schaamt zich diep maar is ook trots op zijn Joodse ‘zusje’ en hij begint zichzelf Jacob te noemen.
Mede door de gesprekken met Hirsch voelt Jacques zich iets meer Joods en iets meer Nederlander. ‘Als je meer van de mensen houdt kun je misschien promoveren van joodse Nederlander naar Nederlandse Jood’, zegt Hirsch. ‘Vertrouw vooral op de gewone mensen. Jij bent vervreemd en arrogant en stuurt gewone mensen naar het Oosten. Ik ben niet vervreemd van de Joden, van anderen of zeg maar van mijn medemensen, zelfs niet van de Duitsers hoe moeilijk dat ook is’.
Maar ook voor Hirsch en zijn vrouw Lea en de twee kinderen komt het fatale moment dat zijn naam op de lijst staat. Bij het inladen in de trein verliest hij zijn kleine zwarte boekje. Jacob wil het oprapen maar Cohn is sneller; die trapt het boekje weg en slaat Hirsch een bloedneus. Dan haalt Jacob uit, geeft Cohn een dreun en geeft Hirsch het boekje. Jacob belandt in de strafbarak en zal met het volgende transport richting Sobibor gaan. In de paar dagen die hem resten schrijft hij de novelle ‘De nacht der Girondijnen’.  

Een meesterwerk (deels autobiografisch) van compositie, taalgebruik en zeggingskracht. Het lijden van de mensheid, de liefde van Maria Magdalena en de hoop op een ware Jezus.

Volgende pagina: Gedenkboek Westerbork, feiten en cijfers

 

  

 De 10e Brumaire van jaar 1 (31 oktober 1793) werden de 22 leden van de Girondijnse factie, geleid door Jacques Brissot geguillotineerd. Zij waren door de jury schuldig bevonden, zoals door Robespierre bepleit, op gevoel, niet op bewijs. Ze werden veroordeeld niet voor wat ze gedaan hadden maar voor hun mening, houding, geloof of afkomst.